Astrid Lindgren, de bekendste kinderboekenauteur ter wereld, werd in 1907 geboren in Näs, in het Zweedse Småland, waar ze een buitengewoon gelukkige kindertijd doorbracht in het gezelschap van haar broers en zussen. Voor haar meer dan zeventig prentenboeken, kinder- en jeugdboeken, die in meer dan zeventig talen zijn vertaald, ontving ze onder andere de volgende prijzen: de Vredesprijs van de Duitse Boekhandel, de Alternatieve Nobelprijs, de Internationale Jeugdboekenprijs, de Hans Christian Andersen-medaille, de grote gouden medaille van de Zweedse Academie, de Zweedse Staatsprijs voor Literatuur, de Duitse Jeugdliteratuurprijs en een premie.

Eerste hoofdstuk: Pippi verhuist naar Villa Kunterbunt

Aan de rand van het kleine, kleine stadje lag een oude verwaarloosde tuin. In die tuin stond een oud huis, en in dat huis woonde Pippi Langkous. Ze was negen jaar oud en woonde daar helemaal alleen. Ze had geen moeder en geen vader, en dat was eigenlijk heel fijn, want zo was er niemand die haar kon zeggen dat ze naar bed moest gaan, juist wanneer ze midden in het mooiste spel was, en niemand die haar kon dwingen om levertraan te nemen als ze liever snoepjes wilde eten. Vroeger had Pippi een vader gehad, van wie ze vreselijk veel hield. Ja, ze had natuurlijk ook een moeder gehad, maar dat was zo lang geleden dat ze zich er helemaal niets meer van kon herinneren. Haar moeder was overleden toen Pippi nog een heel klein kindje was, dat in de wieg lag en zo verschrikkelijk huilde dat niemand in de buurt het kon uithouden. Pippi geloofde dat haar moeder nu boven in de hemel was en door een klein gaatje naar haar kind keek, en Pippi zwaaide vaak naar haar omhoog en zei: "Maak je geen zorgen om mij! Ik red me wel!" Haar vader was Pippi niet vergeten. Hij was kapitein en zeilde over de grote zeeën.