De besturing automatiseert de rit tussen twee eindstations van een analoge gelijkstroombaan. Digitale locomotieven, ook met automatische analoge herkenning, kunnen op het pendeltraject worden ingezet.

Voor het gebruik met één locomotief is het voldoende om beide eindstations enkelsporig uit te voeren. Als er afwisselend twee locomotieven moeten rijden, moet het tweede eindstation dubbelsporig worden uitgevoerd. Heen- en terugreis kunnen plaatsvinden op hetzelfde of op gescheiden trajecten. Voor beide trajecten kan elk een extra halte worden ingesteld. Daarnaast kunnen op willekeurige plaatsen extra haltes worden toegevoegd, bijvoorbeeld voor extra haltepunt of signaalhaltes.

Het verloop van de rit tussen de stations, haltes en extra haltes verloopt automatisch in vier fasen: optrekken, vrije rit, remmen en stoppen. De lengte van de fasen optrekken, remmen en stoppen wordt afzonderlijk ingesteld voor elk van de twee eindstations en de twee haltes, evenals gezamenlijk voor alle extra haltes via trimpotentiometers. De instellingen worden opgeslagen in een IC.

De maximumsnelheid voor de vrije rit wordt individueel voor de locomotief(en) ook ingesteld via een trimpotentiometer. Het afremmen van de treinen voor de eindstations en de twee haltes wordt ingeleid zodra een spoorbezetmelder, die in de module is geïntegreerd, de binnenkomst van een trein in het betreffende spoorsegment meldt. Het verdere verloop (remmen, stoppen en optrekken) is tijdgestuurd.

Voor het activeren van de haltes bij de extra haltes kunnen verschillende externe schakelingen worden gebruikt, bijvoorbeeld handmatig geactiveerde schakelaars, koppelingen met reedcontacten of lichtschranken, of complexe signaalbesturingen.

De stoptijden bij de eindstations, haltes en extra haltes kunnen worden verlengd door de betreffende ingang van de schakeling met massa te verbinden.